‘Dus jullie gaan volgende week naar Turkije?’, vraag ik aan mijn Turkse buurtgenote.
‘Ja, we gaan met z’n tienen, de hele familie’, antwoordt ze.
‘Vind je het niet spannend, met corona enzo?’
‘Nee hoor, er is daar helemaal niet veel corona.’
‘Het is nog wel code oranje, he?’, probeer ik nog.
Dan kiest ze plotseling de aanval: ‘Ja, maar hier is het code rood. Iedereen heeft hier corona. Maar jullie weten dat alleen niet.’

Mijn mond valt nog net niet open. Ik weet niets meer te zeggen. Ineens ben ik ‘jullie’ voor haar geworden, terwijl we elkaar al jaren kennen. We wonen in hetzelfde land, in dezelfde stad en dezelfde wijk maar kijken totaal verschillend tegen de wereld aan. We kijken naar verschillende televisiezenders en luisteren naar verschillende overheden. We kunnen elkaar niet meer bereiken. Dat doet pijn.
Ik val ook stil omdat de sfeer ineens niet goed meer is. Ze voelt zich aangevallen, en ik ben daar ook debet aan. Ik loop nog een poos te peinzen over hoe ik wel had kunnen reageren. Misschien had ik kunnen vragen waar ze had gehoord dat iedereen in Nederland corona heeft. Nee, dat had weinig geholpen. Het was wel goed dat het gesprekje nu even stopte.
Er zitten barsten in onze samenleving, die zo nu en dan bloot komen te liggen. Die barsten baren me grote zorgen. Hoe kunnen we als Nederlanders met elkaar de toekomst in? De enige oplossing is om elkaar telkens weer op te zoeken. Elkaar niet ontwijken, maar juist de stap naar voren zetten. Vragen blijven stellen, vanuit het verlangen hem of haar echt te begrijpen. Ook als zulke gesprekken ongemakkelijk zijn en soms mislopen. Dan komen de barsten openbaar en kunnen we beginnen met lijmen.